zo | ma | di | wo | do | vr | za |
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 |
8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 |
15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 |
22 | 23 | 24 | 25 | 26 | 27 | 28 |
29 | 30 | 31 |
Na de ijstijden ontstonden er in dit gebied enorme berken- en dennenbossen. Toen de temperatuur verder steeg werden deze boomsoorten verdrongen door loofboomsoorten en ontstonden er grote wouden. De eerste mensen die zich vestigden in de streek deden aan primitieve landbouw en begonnen de wouden te ontginnen. Dit gebeurde vooral door het branden of kappen van delen van het woud. Na enkele jaren brachten de gekapte delen onvoldoende landbouwgewassen op en werd er een ander deel van het woud gekapt. De verarmde grond werd heide. Reeds in de tijd van de Romeinen was de Kempen al één grote heidevlakte.
De heide werd gebruikt voor het hoeden van het vee. De betere, vruchtbare, gronden werden omgezet naar akkers. Door de bevolkingsaangroei werden er steeds meer akkers gevormd waardoor we geleidelijk komen tot het huidige landbouwgebied.
De woeste gronden, die niet geschikt waren voor akkers of weiden, dienden bebost te worden. Zeker door de komst van de steenkoolmijnen was er een grote vraag naar dennenhout. Het hout werd gebruikt voor het stutten van de ondergrondse gangen. Vooral grove den was daar zeer geschikt voor omdat het hout kraakte vooraleer het instortte. Dit kwam vooral goed uit voor de armere Kempische gronden omdat grove den een soort is die weinig eisen aan de bodem stelt.
Het huidige landschap is nu een lappendeken van verschillende elementen die samen een gevarieerd en aantrekkelijk gebied vormen waar er plaats is voor mens en natuur.
We wensen jullie veel plezier langs dit natuurleerpad.
Het gebied is nog voorzien van verschillende hagen, houtkanten en kleine bosjes. Deze kleine landschapselementen zorgen voor een microklimaat waarvan vele dieren en planten nuttig gebruik maken. Het beschermen van deze elementen geeft dus ook hoge waarde voor de natuur in het algemeen.
Een houtkant bestaat meestal uit bomen die vroeger werden gebruikt voor gerief en hakhout (brandhout). Dat zijn vooral zomereik, berk, zoetekers, vlier, lijsterbes en kamperfoelie op de droge plaatsen. Els, hop, wilg op de natte plaatsen. Het is een combinatie van struiken en bomen.
In het algemeen kan men stellen dat voor veel diersoorten, zij het nu insecten, spinnen, slakken, vogels, amfibieën, zoogdieren of anderen, zo een haag of houtkant hun hele leefwereld uitmaakt.
Sommige dieren gebruiken een haag of houtkant dan weer sporadisch: om te schuilen, rusten, nestelen, voedsel te zoeken en bij hun verplaatsing door het landschap.
Kortom, voor ontelbaar veel soorten hebben hagen, houtkanten en bomenrijen een belangrijke maar soortspecifieke betekenis. Men spreekt in dit verband soms van de ecologische infrastructuur van een soort. Ze zijn immers voor veel dieren wat voor ons wegen, winkels en huizen zijn.
Het woord " weiland " wordt vaak verkeerd gebruikt. Grasland is een betere benaming voor een vlakte begroeid met gras. Het zal pas een weide zijn als er vee in geplaatst wordt. Het is een hooiland als het gras gemaaid (meestal 2 maal per jaar) wordt. Deze weide waar we nu voor staan gaan we maaien in juni en laten beweiden in augustus door Gallowayrunderen. Hierdoor zal deze weide soortenrijker worden doordat de runderen in verschillende gebieden grazen en zo via hun mest spontaan aan soortenspreiding doen.
Door de zompige (venige) ondergrond is het hier niet mogelijk om met grote machines de grond te bewerken. Dit heeft vooral als voordeel dat de hooilanden nooit diep gescheurd zijn en gespaard bleven van een overdreven bemesting.
Een blik over dit hooiland in mei of juni laat al zien dat het hier om voedselarme hooilanden gaat. De rode schijn van de veldzuring overheerst dan gedeeeltelijk het frisse groen van het jonge gras. Hier vinden we pinksterbloem, scherpe- en egelsboterbloem, veldzuring, kruipend zenegroen, moeras-vergeet-mij-nietje en echte koekoeksbloem.
Deze planten gebonden aan een vochtig voedselarm milieu zijn dikwijls de waardplant voor bepaalde insecten. Als de pinksterbloem verdwijnt dan zal ook het oranjetipje verdwijnen. Het oranjetipje is een dagvlinder dat op mooie lentedagen rondvliegt op deze hooilanden. Het wijfje legt haar eieren bijna uitsluitend op pinksterbloem
Tot vóór Wereldoorlog II waren er zeer veel hooilanden langs de Abeek. Het was bijna één groot, open gebied. Door de komst van grote landbouwwerktuigen werd het niet meer rendabel om deze hooilanden te bewerken. Ze bleven braak liggen en vele percelen verruigden of verbosten. Op andere percelen werden er dan weer vijvers gegraven en weekendverblijven aangelegd.
Op de natte gronden ontstaan er spontaan wilgen- en elzenbossen. Door hun nat karakter en hun specifieke soorten noemen we dit broekbossen.
Op plaatsen waar het mogelijk is koopt Natuurpunt de percelen aan en tracht deze terug om te zetten in bloemrijke hooilanden. Dit is niet altijd gemakkelijk en dat proces kan jaren duren .
Volgens het Bosdecreet vervult het bos meerdere functies. 3 ervan hebben vooral voor ons een grote waarde:
• Economische functie: houtopbrengst
• Ecologische functie: respect voor de fauna en flora
• Recreatieve functie: we moeten er ons kunnen ontspannen
De economische functie bestaat vooral uit de houtopbrengst voor de eigenaar. Op regelmatige tijdstippen zal er hout gekapt worden om te verkopen. Hierbij is het van belang om zoveel mogelijk hout te oogsten om een goede winst te maken. Het Bosbeheer zal toezien dat dit op een duurzame manier gebeurt.
De ecologische functie bestaat erin het bos te beheren in functie van de voorkomende planten en dieren. Hout kappen mag nog wel, maar we moeten rekening houden met de planten en dieren. Bij het beheer van het bos wordt er bijvoorbeeld rekening gehouden dat een gedeelte dood hout mag blijven liggen in het bos omdat dit het biotoop is voor, vooral, verschillende soorten insecten.
De recreatieve functie bestaat vooral uit het gebruik van het bos om ons te ontspannen.
We mogen aan zachte recreatie doen in het bos. We kunnen wandelen, fietsen, paardrijden en genieten van het bos zolang we maar op de paden blijven. Harde recreatie met vooral veel lawaai is uiteraard niet toegestaan.
We hebben het juist al aangehaald, namelijk: dood hout. Dood hout brengt leven in het bos, er is niets zo levend als dood hout.
Dood hout is het leefgebied voor vele soorten insecten. Doordat dood hout zacht wordt door de tijd, is het gemakkelijk voor veel insectensoorten om hierin hun eieren te leggen.
Vele insecten boren een gaatje in het hout waarin ze dan hun eieren leggen. De eieren worden larven en zij vreten zich letterlijk een gang in het dode hout. Als ze volgevreten en volgroeid zijn als larve, verpoppen ze tot een volwassen insect dat dan het dode hout verlaat en de cyclus kan opnieuw beginnen.
Insecten kunnen ook vrij aanzienlijke schade aanrichten aan bomen. Meestal worden deze niet bestreden met chemische middelen. Die maken echter ook onschuldige slachtoffers. We rekenen bij de bestrijding vooral op de natuurlijke vijanden zoals vogels, zoogdieren en roofinsecten. Het beheer van de bossen moet op een duurzame en ecologische manier gebeuren.
Bomen sterven soms. De dode stammen bruisen echter van leven. Paddestoelen en insecten leven in en van het hout. Bosdieren vinden er een gedekte tafel, spechten hakken hun nestholtes in staande dode bomen. Op hun beurt zijn dit weer woningen voor allerlei andere dieren. Eekhoorns, vleermuizen, holenduiven, mezen, . brengen er hun jongen in groot. De sterkste appartementenbouwer is de zwarte specht.
We staan nu in het Duivelsbroek. Het wordt zo genoemd omdat dit een zeer moeilijk te ontginnen gebied was. De grondwaterstand is er altijd hoog. Voor landbouw was dit gebied niet geschikt. Het was des duivels, onvruchtbaar en onbewerkbaar, vandaar de naam.
De Abeek begint op het militair domein van Meeuwen. Ze heeft geen echte bron. Ze wordt gevoed met regenwater dat zich verzameld op het militair domein. Door middel van enkele kleine sloten wordt het water samengebracht tot de eigelijke Abeek.
Onderweg liggen er veel kwelgebieden waar het oppervlaktewater van hoger gelegen gronden uitkomt. Dit water loopt in de Abeek. Zo wordt de Abeek steeds breder en breder.
We staan hier in zo'n kwelgebied. De ondergrond is venig, moerrasig en slecht begaanbaar. Vroeger waren dit hooilanden waar het hooi manueel werd gemaaid en gehooid. Ze zijn in onbruik geraakt en verboste met vooral zwarte els en wilgen. Deze groeiden uit tot een broekbos.
In dit broekbos staan veel voorjaarsbloeiers zoals speenkruid, witte klaverzuring, verspreidbladig goudveil en dotterbloem. We noemen ze voorjaarsbloeiers omdat ze in het vroege voorjaar bloeien. Ze profiteren van het zonlicht vooaleer de bladeren aan de bomen komen. Eens de bladeren aan de bomen komt er te weinig licht in dit bos en kunnen er weinig bloemen bloeien.
Zoals we we in het vorige vertelden vinden we op de natte gronden zoals hier langs de Abeek elzenbroekbossen. Deze bestaan vooral uit zwarte els (Alnus glutinosa).
Een broekbos is een bos op natte ondergrond. De elzen kan je gemakkelijk herkennen aan hun kaarsrechte, donkere stam. Op een afstand kan je al zien dat er een elzenbos staat.
Aan de elzen komen elzenpropjes, een vrucht te vergelijken met een dennenappel. Hierin zitten de zaadjes die zorgen voor de voortplanting. Het zijn tijdens de wintermaanden vooral de sijsjes die profiteren van de zaden. Met honderden komen ze uit het hoge Noorden om hier te overwinteren en ze leven dan bijna uitsluitend van de elzenzaadjes.
Elzenhout is heel duurzaam als het onder water gebruikt wordt voor constructies. Vroeger werden de duikers onder het kanaal gebouwd van elzenhout. Er zijn duikers, gebouwd met elzenhout, die al meer dan 200 jaar in gebruik zijn.
De economische functie van het bos is heel belangrijk. Hout wordt verkocht per kubieke meter. We zullen dus het te kappen hout moeten schatten per m³. Dit gebeurd door de boswachter. Hiervoor heeft hij een speciaal toestel om de hoogte te meten. De diameter van de boom kan je meten met een grote schuifmaat. Als de oppervlakte berekend wordt met de diameter van de stam en je vermenigvuldigt die met de hoogte, dan heb je het volume van de boom.
Op nevenstaande tekening is dit in het kort uitgelegd. We nemen een rechthoekige driehoek met twee gelijke zijden. We houden de driehoek zodanig dat we over de schuine zijde naar de top van de boom kijken.
Hierbij houden we 1 rechthoekzijde horizontaal. We lopen nu voor- of achteruit tot we nog juist de top zien. De hoogte van de boom is nu gelijk aan de afstand tot de boom.
Als we nu de oppervlakte van de stam op 1,5 meter hoogte kennen en die vermenigvuldigen met de hoogte van de boom bekomen we het volume.
Het principe van de hoogtemeting is de volgende : In de twee rechthoekige droehoeken OCD en Ocd geldt de verhouding: CD/cd = OC/Oc
De afstand OC plus je ooghoogte geeft de lengte van de boom.
In het bos leven er verschillende roofvogels. We kunnen deze verdelen in 2 groepen: de dagroofvogels en de nachtroofvogels.
Bij de dagroofvogels treffen we hier buizerd, havik en sperwer aan. Dagroofvogels zijn overdag actief en jagen op het zicht. Hun prooien bestaan uit kleine zangvogels, muizen en konijnen. Ze voeden zich ook met grote insecten en kikkers. Het grootste deel van het jaar leven ze alleen, maar in de broedperiode vormen mannetje en wijfje een hecht koppel. Ze zoeken samen naar voedsel voor de jongen. Een buizerd zie je vaak cirkelen boven het bos. Hij maakt gebruik van de opstijgende, warme lucht om hoogte te maken, eens hoog genoeg laat hij zich afglijden naar zijn doel. Jagen doen ze vanuit de lucht of zittend op een paal of tak. De sperwer en havik zijn de kampioenen in de acrobatie, ze kunnen zeer snel tussen de bomen vliegen om hun prooi te achtervolgen.
De bosuil is een nachtroofvogel die hier voorkomt. Zij zijn enkel in de nacht actief. Omdat het 's nachts geweldig donker kan zijn in het bos kunnen ook uilen niet op het zicht jagen in de nacht.
Zij hebben een uitstekend gehoor waarmee ze een prooi kunnen waarnemen en ook juist lokaliseren. Ze leven vooral van muizen die ze in één keer doorslikken. Als het ze past zullen ze ook vleermuizen, kikkers en insecten eten. De onverteerbare delen van de prooien worden in de vorm van een braakbal uitgebraakt. Dit zijn meestal de enige sporen van aanwezigheid die je overdag kan vinden.